zaterdag 25 juni 2011

Nederland - Duitsland: 0 - 2, ruststand.

Door een jarenlang volgehouden en stabiel stimuleringsbeleid ('feed-in systeem')  is Duitsland een van de meest aantrekkelijke landen voor duurzame energie ter wereld geworden. Er is een interessante industrietak ontstaan. Nederland is stevig op achterstand geraakt. Nederland - Duitsland: 0 - 2. Maar het is ruststand. Op 22 juni werd bijna kamerbreed een voorstel aangenomen voor een verplicht aandeel duurzaam in de energiemix. Dat is een krachtig instrument, dat na de rust het tegenoffensief kan inleiden. 

Nieuwsuur 24 juni over
hernieuwbare energie
Nederland versus Duitsland



In Nieuwsuur van 24 juni 2011 een reportage over weerstanden in Nederland en mogelijkheden in Duitsland, waarna presentator Mariëlle Tweebeke me interviewde in een studiogesprek. Hier is de uitzending te zien: Nieuwsuur hernieuwbare energie

donderdag 16 juni 2011

De transitiefanfare

Als Energietransitie het antwoord is, wat was dan de vraag? Die vraag wordt te weinig gesteld, en misschien nog wel minder beantwoord. We waren het immers toch roerend met elkaar eens dat de energiehuishouding moet veranderen? Omdat olie en gas opraken en zo, en omdat er een piek zit in de olieproductie, en trouwens ook omdat allerlei naargeestige landen onbetrouwbare handelspartners zijn, o ja, en ook omdat het klimaat verandert door uitstoot van CO2. En trouwens, energietransitie kan onze economie er weer bovenop helpen, en biedt kansen voor ons bedrijfsleven. En kolencentrales kunnen toch écht niet meer. En het is zo goed om zelfvoorzienend te zijn, en lollig op zelf zonnepanelen op het dak te hebben. En om de macht van de grote energiemaatschappijen te breken.

Dus.


Bert Haanstra's Fanfare: uit een
ogenschijnlijke kakofonie kan iets
harmonieus tevoorschijn komen,
maar dat vergt wel een goede regie.
Ja, dus?
Er zijn veel motieven voor energietransitie in omloop. Onder de vlag van ‘een mandje met
 eindbeelden’ (een metafoor uit de begindagen van de energietransitie) zouden die verschillende motieven eindweegs samen kunnen optrekken. Maar als er écht moet worden doorgepakt, is dat idee niet langer houdbaar. Dan leiden verschillende motieven tot uiteenlopende pakketten maatregelen, met eveneens uiteenlopende mogelijke energiehuishoudingen als gevolg. Niet zo gek, de aloude wet van prof. Jan Tinbergen luidde al zo: iedere afzonderlijke doelstelling heeft een afzonderlijk instrument nodig. Waarom zou dat voor de veelheid van doelstellingen in de energie- en klimaatdiscussie anders zijn?
Het is de hoogste tijd dat eenieder die zich voorstander van een energietransitie vindt man en paard gaat noemen. Waar is het eigenlijk om begonnen?
  
  
In grote lijnen zijn er de volgende motieven voor een verandering van de energiehuishouding:
  1. Voorraden: de (absolute, fysieke) schaarste aan brandstoffen
  2. Voorzieningszekerheid: de beschikbaarheid van voldoende energie, nu en in de toekomst.
  3. Kosten: de kosten waarmee energie beschikbaar kan worden gemaakt (winning, bewerking, transport, gebruik)
  4. Kansen en innovatie: tijdig omschakelen kan nieuwe vindingen en bedrijvigheid opleveren
  5. Klimaatverandering ten gevolge van de uitstoot van CO2 bij het gebruik van fossiele brandstoffen
Welk beleid zou aan de orde zou zijn als alleen een enkel motief geldig zou zijn en de andere niet zouden bestaan?

Voorraden
De fysieke voorraden zijn naar menselijke maat voorlopig geen enkel probleem. Er is voor honderden jaren aan steenkool, en de gasvoorraden worden inmiddels ook op minstens vergelijkbare omvang geschat. Vooral de zogeheten onconventionele voorraden (schaliegas) zijn enorm. Ruwe olie is relatief beperkt qua voorraad, enkele tientallen jaren, maar de hoeveelheden onconventionele olie (teerzanden) zijn daarentegen weer onvoorstelbaar. De technieken om onconventionele voorraden te winnen verbeteren en worden goedkoper. Daarnaast wordt opgemerkt dat met bekende technologie alle fossiele energievormen in elkaar kunnen worden omgezet: uit vaste brandstoffen (kolen) zijn gasvormige en vloeibare brandstoffen te maken, uit gasvormige zijn vloeibare brandstoffen te fabriceren.
Puur vanuit een perspectief van fysieke voorraden redenerend is de conclusie dat enig beleid in de eerstkomende zeg 100 jaar niet nodig is.

Voorzieningszekerheid (geopolitiek)
De voorraden zijn niet evenredig over alle landen en werelddelen verdeeld. Vooral de voorraden conventionele olie zijn geconcentreerd in maar een beperkt aantal landen (OPEC-landen). Tot heden heeft het beschikbaar houden van die stromen sterk geleund op een diplomatiek en machtsspel, soms zelfs doorgezet in zijn meer extreme varianten: militair ingrijpen. De onconventionele voorraden zijn breder verspreid, en liggen bovendien meer in regio’s waarmee de westerse wereld gemakkelijker zaken doet dan met de OPEC-landen. Puur vanuit voorzieningszekerheid redenerend zou het beleid zijn als andere motieven niet geldig zouden zijn: continuering van wederzijdse (financiële) afhankelijkheid en diplomatie voor de conventionele voorraden (met mogelijkheden tot militair ingrijpen als stok achter de deur), spreiding van bronnen (leveranciers) en technologische en marktontwikkeling voor onconventionele voorraden.

Kosten
Leidend zijn de marktprijzen voor de verschillende fossiele brandstoffen, die op korte termijn nogal kunnen fluctueren, omdat het opvoeren van de productie uit onconventionele voorraden tijd kost. Maar op langere termijn worden de prijzen begrensd door de winningskosten van de meest uitbundig beschikbare brandstof met daarbij opgeteld de conversiekosten om die brandstof in de gewenste vorm beschikbaar te krijgen plus een return on investment die past bij het te nemen risico. Dit technisch-economische prijsplafond kan door kortetermijnfricties wel regelmatig worden overschreden, maar zal over de langere termijn gemiddeld toch als richtprijs gelden. Gezien de voorraden en winningskosten van o.a. teerzandolie en schaliegas lijkt $ 80 à 100 per vat olie-equivalent  een redelijke schatting. De belangrijkste beleidsoptie voor een denkbeeldige situatie waarin alleen het prijsargument telt is: bevorderen van marktwerking/concurrentie tussen de verschillende energiebronnen en technologieën (ook hernieuwbare bronnen), aan te vullen met R&D gericht op kostprijsverlaging voor alle energieopties.
En peak-oil dan? Er zijn hele discussies over de vraag of dit fenomeen gaat optreden, en zo ja, of dat dan door afnemende voorraden komt of doordat de winningstechnologie niet voldoende aan te slepen is. Voor de vraag naar eventueel beleid maakt dat allemaal niet zoveel uit. Als er een piek is en er een grote krapte op de oliemarkt ontstaat, zullen de prijzen vanzelf sky high worden, en tot flinke vraagreductie en tot andersoortig aanbod leiden.

Kansen en innovatie
Nieuwe technologieën en bedrijfsconcepten kunnen een zogeheten First mover advantage opleveren. De eerste bedrijven, maar ook eerste landen waarin die bedrijven actief zijn, kunnen met hun producten en technologieën geld verdienen op een zich ontwikkelende internationale markt. De strategie zal in hoofdlijnen zijn: een actief R&D-beleid, en het creëren van een gunstig investeringsklimaat in eigen land, in generieke zin, en als de ‘make or buy’-vraag met ‘make’ wordt beantwoordt mogelijk ook meer specifiek investeringsklimaat wanneer in de loop der tijd blijkt dat bepaalde opties meer dan gemiddeld interessant zijn. Frankrijk heeft deze route bewandeld met kernenergie, Denemarken met windenergie. 

Klimaatverandering
De stand der wetenschap geeft unisono aan dat de huidige snelheid van opwarming uniek is, en dat door menselijke activiteiten geëmitteerd CO2 daarvan de belangrijkste oorzaak is. Daarover is geen wetenschappelijke twijfel. Discussie is er over de vraag of er een ‘veilige grens is’ en waar deze ligt, gegeven de spreiding van inschattingen van de zogeheten klimaatgevoeligheid (temperatuurverandering in verhouding tot de CO2-toename). In het algemeen wordt 1,5 graad Celsius (= 350 ppm CO2) à 2 graad Celsius (= 450 ppm) aangehouden, wanneer deze waarden overschreden worden zouden zichzelf versterkende, onomkeerbare effecten kunnen ontstaan. Als klimaatverandering als enige motief geldt is maar één enkele beleidsoptie ter beschikking: het maximeren van de (mondiale) uitstoot van CO2naar de atmosfeer, los van de vraag met welke instrumenten zo’n maximum wordt gerealiseerd: een quotum (plafond) waarbij zich een CO2-prijs vormt, of een prijs (heffing) op CO2 zodanig dat de uitstoot een vooraf bepaald maximum niet overschrijdt.
  
Synergie en antagonisme
De vraag is nu in welke mate de verschillende motieven en doelen strijdig met elkaar zijn, dan wel elkaar juist versterken, uitgaande van een denkbare beleidsmix die voldoende effectief is om het probleem op te lossen.
Hieronder een globale beoordeling:





Beleid tav à

Effect op:
Voorraden
Voorzienings-
zekerheid
Kosten
Kansen
Klimaat
Voorraden

0
0/+
0/+
-
Voorzieningsz.
+

+
+
0/-
Kosten
+
0

0/+
-
Kansen
0
0
0/+

0/+
Klimaat
-
-
-
0/+


Het totale beeld is dat klimaatbeleid een aparte positie inneemt. De overige motieven/doelen zijn nog wel redelijk met elkaar te verenigen (neutraal of enige synergie). Monolithisch beleid gericht op een van die doelen of de combinatie ervan kan het klimaatprobleem niet oplossen, maar versterken de problematiek juist. Een kansenbenadering kan enigszins verzachtend werken, maar de klimaatwinst door innovaties wordt opgegeten door volumegroei en reboundeffecten als er niet een hard plafond voor klimaatemissies is.
Omgekeerd is een (streng) klimaatbeleid niet bevorderlijk voor voorraadbeleid (CCS vergt veel extra energie), voorzieningszekerheid en kostenbesparing, maar kan wel bijdragen aan kansen en innovatie. Al valt bij dit laatste punt nog wel te beargumenteren dat klimaatbeleid wellicht niet zozeer meer en snellere innovatie en kansen geeft als wel de innovaties in een andere richting stuurt.


De analyse in de vorige paragraaf dwingt de voorstanders van een verandering van de energiehuishouding ertoe duidelijkheid te geven over de nagestreefde motieven. Waarom pleit u eigenlijk voor zonne-energie en windturbines? En waarom bent u tegen CCS en kernenergie?  Het tot nu toe bewust wat vaag en ongedefinieerd gehouden idee van de energietransitie als ‘mandje met eindbeelden’ waar ieder wel een motief van zijn gading vond, heeft in de beginfase onmiskenbaar beweging gebracht. Maar de weerstand is gegroeid, het speelveld is veranderd, en de transitie is in een andere fase beland. De energietransitie moet nu inroeien tegen de stroom van een anti-transitiebeleid, waarin het tegenwerken van veranderingen van de energiehuishouding in duurzamer richting tot een kunst heeft verheven. En tegen percepties en beelden over verduurzaming die ronduit negatief zijn.

Voor wat betreft de energievoorziening is in grote lijnen dit het dominante beeld:
  • De vrije energiemarkt moet zijn werk doen
  • De overheid kiest geen opties of technologieën
  • Nederland is fysisch-geografisch een aantrekkelijke vestigingsplaats voor kolencentrales (koelwater, logistiek)
  • Nederland heeft een economisch goede mogelijkheden stroom naar de ons omringende landen te exporteren
  • De CO2-uitstoot van (nieuwe) energiecentrales is geen probleem, dat wordt door de internationale emissiehandelsmarkt geregeld
  • De Nederlandse energie-intensieve industrie heeft goedkope stroom nodig
  • Kolen- en kerncentrales leveren goedkope stroom, kerncentrales bovendien CO2-vrij
  • Subsidies zijn uit den boze, ze maken de ondernemers lui en verstoren de markt
  • Duurzame energie is te duur, en zal vanzelf wel op de markt komen als de prijzen zijn gedaald
  • Duurzame energie bespaart geen CO2, achter elke wind- of zon-MW moet een kolen- of gascentrale staan die ook door blijft draaien als het niet waait of de zon niet schijnt
  • Biomassa gaat ten koste van kostbare landbouwgrond of natuur, dat moeten we niet willen
  • Windmolens vervuilen het landschap
  • CO2-opslag is niet nodig, kost extra energie, is duur en er is geen draagvlak voor
  • Er zijn tal van initiatieven voor duurzame energie, de overheid moet die initiatieven niet verstoren
  • Door een snelle energietransitie prijst Nederland zich uit de markt
Wat klimaat betreft is dit grosso modo het beeld:
  • De klimaatproblematiek wordt sterk overdreven
  • Alarmistische wetenschappers hebben belang bij doembeelden
  • Klimaatwetenschappers zijn niet betrouwbaar
  • Het staat lang niet vast dat CO2/de mens de oorzaak is; de onzekerheden zijn groot
  • Er zijn tal van wetenschappers die het niet met het IPCC eens zijn
  • Er zijn wel meer doemscenario’s geweest, de vindingrijke mens lost de problemen wel op
  • Laat de markt zijn werk doen, dan wordt energie vanzelf duur en neemt de CO2 af
  • De technologie lost het wel op
  • Zure regen was ook een hoax
  • Het sneeuwt in de winter, er is geen klimaatprobleem
  • De opwarming is in 1998 gestopt
  • Voor zover er een klimaatproblemen is, moet dat internationaal worden opgelost
  • Nederland kan maar weinig doen, vooruitlopen is economische zelfmoord, Nederland is geen eiland
  • Benadruk liever de kansen die klimaatverandering met zich meebrengt dan de problemen
  • We hebben internationaal afgesproken dat de temperatuurstijging tot 2 graden beperkt blijft
  • De enige die beter worden van emissiehandel zijn Al Gore en Goldman Sachs
  • Adaptatie is maar beperkt nodig, het loopt immers niet zo’n vaart met de opwarming
Bovenstaand denkmodel is het publieke debat gaan domineren, en wordt inmiddels vertaald in een rigoureuze herziening van het energie- en klimaatbeleid.

Koek verdelen
Tegenover dit reactionaire en rancuneuze denkmodel is het aan de zijde van de voorvechters van de energietransitie betrekkelijk stil. Of misschien beter: er wordt wel flink muziek gemaakt, maar er is niet echt sprake van harmonieuze melodie, veeleer is het zo dat iedere speler met zijn eigen filosofietje toetert en blaast, of eerste viool probeert te spelen. Kenmerkend is het optreden van de duurzame-energiesector op de toogdag van het topteam Energie (commissie-Van der Veer), waar de gevestigde belangen met een mond spreken (of gewoon absent zijn omdat ze hun zaakjes al lang achter de schermen hebben geregeld), en de duurzaamheidsbeweging in vele gedaanten en deelbelangen aanwezig is en verschillende verhalen afsteekt. Het lijkt erop dat de duurzaamheidsbeweging liefst eerst de koek verdeelt, in plaats van ‘m eerst groter te maken.

De huidige transitiebeweging doet sterk denken aan de schitterende film Fanfare, van Bert Haanstra. Door ruzie in het fictieve dorp Lagerwiede (Giethoorn) waar de film zich afspeelt, ontstaan er in het dorp twee fanfares die met elkaar concurreren, in plaats van gezamenlijk aan het grote concours deel te nemen.
In de transitiebeweging is er weliswaar geen duidelijke ruzie, maar duidelijk is wel dat er zoveel visies zijn als transitieduwers, met elk eigen mengverhoudingen van motieven voor verandering. Met als gevolg dat er bottom-up wel van alles beweegt, maar in de beleidsarena legt de transitie het loodje tegenover de unisono klinkende neoliberale visie op energie en klimaat. In lijn met de analyse uit de vorige paragraaf is aannemelijk te maken dat de bottom-up-ontwikkeling wel zo’n beetje bevredigend is voor de meeste motieven voor transitie, maar beslist niet voor het motief klimaatverandering.

De twee hoofdconclusies luiden dan ook:
  1. De ‘transitiebeweging’ heeft nu geen doordacht en afgewogen verhaal waarin de verschillende motieven voor transitie een passende plek naast of juist tegenover elkaar krijgen. Zonder zo’n unisono-transitieverhaal legt de transitiebeweging het in de beleids- en machtsarena’s hoe dan ook af tegen gevestigde belangen die wel vanuit een eenduidig beeld opereren.
  2. Een krachtig en goed doordacht klimaatbeleid biedt ook soelaas voor verschillende andere motieven voor energietransitie, maar het omgekeerde geldt niet: beleid met het oog op voorraden, voorzieningszekerheid, innovatie of kostenreductie kan nooit tevens de klimaatemissies onder controle krijgen.
In Haanstra’s Fanfare komt het uiteindelijk allemaal toch nog goed. De twee concurrerende dorpsfanfares blazen elk hun eigen lied als ze door het dorp trekken, elk vanaf een verschillend vertrekpunt. En wonderlijkerwijze smelten de twee verschillende melodieën samen tot één enkele harmonie als de twee subfanfares elkaar op het podium in het dorp treffen tijdens het concours. Maar ja, het vergt dan ook wel een meesterregisseur als Bert Haanstra om uit die verschillende kakofonieën harmonie te creëren.

vrijdag 10 juni 2011

De klimaatargumenten van Eppink zijn onjuist

In zijn column in NRC, 7 juni, poneert Derk Jan Eppink een aantal stellingen waarvan de onjuistheid allang en overtuigend is aangetoond. 
Stond het IPCC-rapport „vol met fouten”? Nee. In één van de drie vuistdikke rapporten – deel II, over de gevolgen van klimaatverandering – stonden enkele fouten. Eén daarvan was echt storend. In Deel I, dat de onderliggende natuurwetenschap behandelt, is geen serieuze fout aangetroffen. De hoofdconclusie staat recht overeind – de mens is hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk voor meer dan de helft van de opwarming van de atmosfeer sinds 1950.
Klimaatexperts hebben temperatuurgegevens gemanipuleerd, stelt Eppink. Die beschuldigingen zijn geuit, ja, maar elk nader onderzoek – de teller staat op vijf – heeft aangetoond dat van manipulatie géén sprake was. 
Ook haalt Eppink de meest gebruikte drogreden van stal: het klimaat verandert altijd, zelfs al in de tijden dat mensen in grotten woonden. Ja, en wat dan nog? We kennen de oorzaken van klimaatverandering uit het verleden heel behoorlijk – zon, vulkanen, ijsbedekking, CO2 en andere broeikasgassen. De huidige toename van broeikasgassen in de atmosfeer komt aantoonbaar door de verbranding van fossiele brandstoffen. Dit verandert het klimaat, boven op de natuurlijke variaties.
Bij ongewijzigd beleid kunnen de gevolgen van klimaatverandering voor natuur, gezondheid en economie groot zijn.

Ir. Bart Strengers, Klimaatonderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving
Ir. Jan Paul van Soest, Partner bij De Gemeynt, werkt onder meer aan een boek over klimaatscepsis

zondag 5 juni 2011

Zelfs Greenpeace en GroenLinks nemen klimaatprobleem onvoldoende serieus

Wie het idee heeft dat klimaatverandering een veel ernstiger probleem is dan wat de analyse van het IPCC liet zien, kan kritiek van verschillende kanten tegemoet zien. Het sceptische smaldeel vindt die ideeën maar alarmistische bangmakerij. Het klimaatgevoelige segment in de samenleving vindt dat zwaar getoonzette woorden over klimaatverandering de Salonfähigkeit van klimaatbeleid nog verder ondergraven, en verzet zich daarnaast tegen opties als CO2-afvang en –opslag (CCS) die in een vergaand klimaatbeleid niet gemist kunnen worden. Conclusie: zelfs groeperingen en partijen als Greenpeace en GroenLinks nemen het klimaatprobleem onvoldoende serieus.

Om de temperatuurstijging tot 2 graden C te beperken zijn in de westerse wereld
'negatieve emissies' nodig:: netto CO2-verwijdering uit de atmosfeer, bijvoorbeeld
door een combinatie van biomassa en CCS.




De bewijsvoering voor deze bewering is aldus.
Er zijn verschillende energiescenario’s gemaakt in opdracht van natuur- en milieuorganisaties als Greenpeace en Wereld Natuur Fonds. Met het oog op een maximaal acceptabele temperatuurstijging van 2 graden Celsius eind deze eeuw mikken die scenario’s op een volledig op duurzame bronnen gebaseerde energiehuishouding, in elk geval in Europa. Die rolt dan uit de modellen dankzij een enorme smak energiebesparing, zonder kernenergie, en in de meeste scenario’s ook zonder CO2-afvang en –opslag (CCS). Fossiele energiecentrales, vooral kolencentrales, worden in die scenario’s vervroegd uit de vaart genomen.
So far, so good – waarom is dat niet voldoende om het klimaatprobleem te lijf te gaan?
Het eerste punt is dat de veelgenoemde 2 graden geen harde grens is waaronder amper schade optreedt. Het is een glijdende schaal, met rondom de 2 graden twee bandbreedtes: een wetenschappelijke (onzekerheids)marge, en een normatieve (politieke) marge waarbinnen verschillende wegingen van kosten en baten mogelijk zijn. Wie, zoals onder meer Greenpeace en GroenLinks, zegt vanuit het voorzorgbeginsel te redeneren, zou volgens de stand der wetenschap eerder op 1,5 graad als maximaal toelaatbare grens uitkomen dan op 2.
Het tweede punt is de bandbreedte in de klimaatgevoeligheid, door IPCC geschat tussen 2  en 4,5 graad temperatuurverhoging bij elke verdubbeling van de CO2-concentratie, met als ‘beste schatting’ 3 graden. Uit die som komt de richtlijn “2 graden = 450 ppm CO2 in de lucht” voort. Deze concentratie van 450 ppm leidt langzamerhand een net zo absoluut leven als de 2 graden-limiet. Ten onrechte, volgens probabilistische benaderingen van de klimaatproblematiek. Prof. Schellnhuber van het Potsdam Institut vindt daarom 450 ppm ‘Russisch roulette’, fifty-fifty: daarop mikken betekent 50% kans dat we onder de 2 graden blijven, en 50% kans dat we erboven komen.
Alweer: zou op grond van het voorzorgsbeginsel 450 ppm met bijbehorende kansverdeling een goede doelstelling zijn? Nee, wie aan de veilige wil zitten legt de grens eerder op 350, maximaal 400 ppm. Voor zo’n doel zijn waarschijnlijk zelfs ‘negatieve emissiecentrales’ nodig, bijvoorbeeld biomassa met CCS waardoor per saldo CO2 uit de atmosfeer wordt verwijderd. CCS in combinatie met biomassa, maar ook bij industriële processen, is een onmisbare bouwsteen voor een risicomijdend klimaatbeleid.
Het derde punt tenslotte is de maatschappelijke en politieke onzekerheid. Natuurlijk mogen politieke en maatschappelijke spelers hun visie neerzetten zonder in eerste instantie naar de haalbaarheid te kijken. Maar in tweede instantie, als het gaat om de strategie die bij die visie hoort, is het wel nodig om in te spelen op wat andere actoren willen en doen. En dus om meer opties achter de hand te hebben. Wat als het toch niet lukt om de kolencentrales al na 30 jaar te sluiten, of als minder besparing realiseerbaar blijkt dan het theoretisch maximum? Moet een optie CCS bijvoorbeeld daarvoor niet op zijn minst open blijven?
Uit deze drie punten blijkt: in het licht van de klemmendheid van het klimaatvraagstuk is een ‘alleen hernieuwbare energie in 2050’-scenario nog niet voldoende. En het maatregelenpakket van de Greenpeaces en GroenLinksen van deze wereld, waar verzet tegen CCS kennelijk een onderdeel van uitmaakt, is een hachelijke strategie: ook een onversneden Greenpeace- en GroenLinks-beleid zou nog tot een hoge kans op risicovolle klimaatverandering leiden.  
QED.